-
1 mettre
mettre [metr]1 plaatsen ⇒ leggen, zetten, stellen5 teweegbrengen ⇒ veroorzaken, stichten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:mettre longtemps à cuire • lang moeten kokenles mettre • 'm smeren, ervandoor gaanqu'est-ce qu'il lui met! • die geeft hem van katoen!mettre qn. dedans • iemand erin laten lopenmettre de la bonne volonté à faire qc. • zijn goede wil bij iets tonen〈 informeel〉 mettez, mettons que 〈+ aanvoegende wijs〉 • laten we (nu eens) aannemen dat, stel dat, aangenomen dat→ vue1 zich plaatsen, zetten ⇒ gaan staan, liggen, zitten2 〈+ à〉beginnen (met, te)3 aantrekken ⇒ aandoen, opzetten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:se mettre debout • opstaan, overeind komense mettre dans une situation délicate • zich in een lastig parket brengense mettre en avant • zich op de voorgrond plaatsens'y mettre • aan de gang, slag gaanle tout c'est de s'y mettre • alleen het begin is moeilijkne plus savoir où se mettre • in een moeilijk parket zittense mettre après qn. • iemand plagen, voor de gek houdense mettre au beau • mooi (weer) wordense mettre avec qn. • met iemand gaan samenwonense mettre en quatre pour qn. • zich voor iemand uit de naad lopenqu'est-ce qu'on s'est mis! • wat hebben we geschranst!v1) plaatsen, zetten, leggen2) aantrekken [kleding]4) aanzetten [verwarming, radio]5) veroorzaken -
2 filer
filer [fielee]1 langzaam weglopen ⇒ wegvloeien, uitlopen 〈 kaas〉 ⇒ te hoog opschieten 〈 struiken〉 ⇒ walmen 〈 kaars〉♦voorbeelden:l'argent lui file entre les mains • hij heeft een gat in z'n handII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 schaduwen ⇒ heimelijk volgen, de gangen nagaan van♦voorbeelden:v2) walmen [kaars]3) snel gaan4) ladderen [kous]5) spinnen6) afrollen7) schaduwen8) geven -
3 détaler
-
4 fuir
fuir [fŵier]2 〈 van zaken〉 zich snel verwijderen ⇒ snel voorbijgaan ⇒ 〈 formeel〉 voorbijvliegen 〈 van tijd〉 ⇒ wijken 〈 van voorhoofd, beelden; vooral in de perspectiefleer〉♦voorbeelden:laid à faire fuir • vreselijk lelijkfuir de chez ses parents • zijn ouderlijk huis ontvluchtenfuir devant un danger • voor een gevaar vluchtenfuir devant ses responsabilités • zich aan zijn verantwoordelijkheid onttrekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uit de weg gaan ⇒ (ver)mijden, schuwen♦voorbeelden:v3) voorbijvliegen [tijd]4) weglopen (uit) [vloeistof]5) lekken6) vermijden7) ontvluchten -
5 queue
queue [keu]〈v.〉1 staart2 rij ⇒ queue, file3 steel ⇒ handvat, greep♦voorbeelden:la queue en trompette • met de staart omhoogs'en aller la queue basse, la queue entre les jambes • met de staart tussen de benen ervandoor gaanfouetter de la queue • kwispelensans queue ni tête • zonder kop of staartn'avoir ni queue ni tête • kop noch staart hebbense mettre à la queue, prendre la queue • in de rij gaan staan, achter aan de rij aansluitenà la queue, en queue • in de achterste gelederen, achteraanfinir en queue de poisson • als een nachtkaars uitgaanà la queue leu leu • achter elkaar, op een rijtje, in de ganzenpasf1) staart2) rij, file3) handvat4) biljartstok5) sleep [japon] -
6 trotter
trotter [trottee]2 trippelen ⇒ dribbelen, draven♦voorbeelden:cette histoire trotte par la ville • dit verhaal doet de ronde door de stadfaire trotter l'imagination • de verbeelding prikkelenv1) draven2) trippelen -
7 envoler
envoler (s') [ãvollee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:¶ ses illusions s'envolent • zijn, haar illusies gaan in rook ople temps s'envole • de tijd vliegt→ parole -
8 douceur
douceur [doesur]〈v.〉4 genot ⇒ (het) aangename, heerlijkheid5 zachtheid ⇒ vriendelijkheid, zachtmoedigheid♦voorbeelden:3 en douceur • in alle rust, zachtjesatterrissage en douceur • zachte landings'éclipser en douceur • zonder opzien te baren ervandoor gaanelle est d'une douceur angélique • zij is engelachtigc'est la douceur même • hij, zij is de zachtmoedigheid zelveemployer la douceur • iets met zachte hand proberen te doenprendre qn. par la douceur • iemand zachtjes aanpakken1. f1) zoetheid2) zachtheid, mildheid3) rust, kalmte4) genot, heerlijkheid2. douceursf pl -
9 esquiver
esquiver [eskievee]1 (handig) ontwijken ⇒ ontduiken, omzeilen1 ertussenuit knijpen ⇒ stiekem ervandoor gaan, wegglippenv(handig) ontwijken, omzeilen -
10 carapater
carapater (se) [kaaraapaatee]1 zijn snor drukken ⇒ ervandoor gaan, 'm smeren -
11 s'en aller la queue basse, la queue entre les jambes
s'en aller la queue basse, la queue entre les jambesDictionnaire français-néerlandais > s'en aller la queue basse, la queue entre les jambes
-
12 les mettre
les mettre'm smeren, ervandoor gaan -
13 riper
riper [riepee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
14 s'éclipser en douceur
s'éclipser en douceur -
15 trisser
trisser [triesee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 het op een lopen zetten ⇒ de benen nemen, ertussenuit knijpen
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский